"De Kunst is geen regeringszaak, in zooverre de Regering geen oordeel, noch eenig gezag heeft op het gebied der kunst"; deze woorden uitgesproken door Thorbecke galmen –nu meer dan ooit- nog steeds na. In tijden dat het noodzakelijk is om fors te bezuinigen op de overheidsuitgaven, is het ook tijd om de rol van de overheid in de culturele sector te heroverwegen. Moeilijke tijden vergen moeilijke en vooral ook pijnlijke keuzes, keuzes waarbij niemand staat te popelen die te maken.
De kaasschaafmethode werkt niet meer, toepassing daarvan betekent domweg het vooruitschuiven van keuzes. Toch is dit niet het einde van het Nederlandse culturele leven. Wie kijkt naar Istanbul of New York, ziet twee bruisende metropolen waar plaats is voor zowel een experimenteel als traditioneel cultureel aanbod zonder noemenswaardige subsidie. Door de berichtgeving van de afgelopen tijd zou men bijna geloven dat iedere subsidie wordt stopgezet, maar dit is niet het geval. In Amsterdam wordt door de gemeente jaarlijks € 1000, - per huishouden aan cultuur uitgegeven. Dit alles gebeurt los van de rijkssubsidie. Ook zijn er nog allerlei andere manieren om extra inkomsten te verwerven. Cultureel ondernemerschap en mecenaat zijn wat mij betreft de wegen die ingeslagen moeten worden.
De komende jaren moet de nadruk meer op private initiatieven komen te liggen. Dit vergt een cultuuromslag die niet zomaar te bewerkstelligen is. Van culturele instellingen zal worden gevraagd alternatieve inkomstenbronnen aan te boren en meer eigen inkomsten te generen en juist hierbij kan de overheid een belangrijke rol spelen door randvoorwaarden te creëren waarin cultureel ondernemerschap en mecenaat meer kansen krijgen. De door de VVD geopperde ‘Geefwet’ die giften van particulieren belastingaftrekbaar maken is een eerste stap in de goede richting. Jaarlijks wordt er in Nederland circa €4,3 miljard door particulieren en bedrijven aan goede doelen gegeven waarvan ongeveer 7% naar cultuur gaat. Door een mentaliteitsverandering bij zowel instelling als overheid worden potentiële donateurs verleid om geld aan cultuur te doneren. De renovatie van het Olympisch Stadion, de meer recente verkoop van theaterstoelen in de Rabozaal van de Stadsschouwburg en het binnenkort te openen DeLaMar zijn wat mij betreft lichtende voorbeelden van culturele projecten en ondernemingen gefinancierd door particulieren. Tevens moet men trachten de samenwerking tussen publieke en private sector -die zo succesvol tot uiting is gekomen in de Amsterdamse dependance van de Hermitage -uit te breiden. Het is echter een illusie te denken dat particuliere initiatieven en schenkingen het antwoord zijn voor alle problemen in de culturele sector.
BTW verhogingen op de podiumkunsten zullen prijsverhoging van tenminste 12% en daardoor afname van bezoekersaantallen tot gevolg hebben; zowel instelling als bezoeker is hiervan de dupe. Net als de overheid kan de burger zijn of haar geld maar één keer spenderen, iedereen zal daardoor voor keuzes komen te staan. Wordt het een week skiën of kopen we dit jaar een nieuw bankstel? Gaan we met het gezin naar een pretpark of naar het jeugdtheater? In het laatste geval heb ik vele malen liever dat het gezin met twee kinderen op IJburg of in Osdorp zowel de tram pakt naar De Krakeling op de Passeerdersgracht als de trein naar de Efteling in Kaatsheuvel.
In moeilijke tijden kan de culturele sector niet worden ontzien bij bezuinigingen. Uiteindelijk zal ieder deel van de samenleving moeten bijdragen aan de oplossing van de huidige crisis, maar BTW verhoging is naar mijn mening een lastenverzwaring voor zowel burger als cultuur. Verhoging van BTW werkt contraproductief in het rendabel en weerbaar maken van de culturele sector en ontmoedigt het opstarten van publiek-private initiatieven en zorgt onherroepelijk voor een vermindering van cultuurparticipatie binnen de samenleving.