In 1966 kwam ik in Amsterdam wonen. Mijn idee was het niet, want ik was drie. Wel dat van mijn vader, die als afgestudeerde Delftenaar een baan in Amsterdam kreeg. In de flat woonde nog een driejarig jongetje, met wie ik door de keukenkastjes kroop en met de knopendoos speelde. Toen woonden mijn vriendje Willem en ik in dezelfde flat. Nu wonen we in dezelfde wijk, Slotervaart. Maar verder lijken onze levens in niets op elkaar. En dat hangt sterk samen met de economie van Amsterdam. Daarover gaat mijn verhaal.
Het gaat goed met Amsterdam. Terwijl de Nederlandse economie krimpt, kent Amsterdam nog groei. De veiligheid op straat is er op vrijwel alle fronten met sprongen op vooruit gegaan en met de aanpak van de top-600 wordt dat alleen maar beter. Op de wereldranglijst van aantrekkelijke steden voor backpackers, samengesteld door Lonely Planet, staat Amsterdam op nummer twee. De onlangs geboren 800.000ste Amsterdammer staat model voor groei en voorspoed.
Maar moeten we Amsterdam vergelijken met hoe het was, of hoe het had kunnen zijn? Mogen we wel zo tevreden zijn? Hoe hàd het dan kunnen zijn? Daarvoor maken we een omweggetje langs de economische theorie.
Links of rechts, bestuurders bevorderen graag de economie. Want kiezers houden van banen. Maar de manier waarop verschilt elke tien jaar. Ook voor de bankencrisis probeerde de overheid omvallende bedrijven te redden. Toen dat in de papieren was gaan lopen, kwamen de ondernemers- en innovatiesubsidies. Van de meeste viel het effect niet vast te stellen. Tien jaar geleden kwam er een nieuwe theorie bij, deze keer gebaseerd op empirie. Groei ontstaat in steden. De economische groei van Nederland moet uit steden komen. Bijzondere mensen wonen en werken in steden op een kluitje. Door die dichtheid worden ze productiever - ofwel, samen verdienen ze meer en scheppen ze meer werk dan elk afzonderlijk, en meer dan buiten de stad. Steden zijn productiviteitsmachines.
Dat worden steden alleen als ze die bijzondere mensen weten aan te trekken. Wat zijn dat voor mensen? In de Nederlandse literatuur heten ze 'hoogopgeleid'. Maar een kind kan bedenken dat dat etiket niet helemaal klopt. Er zijn genoeg mensen zonder titel die heel bijzondere dingen doen in en voor de stad. In de internationale literatuur heten ze de 'creative class'. Dat doet me altijd denken aan voetschilderaars of mensen die maskers maken van papier maché. Het gaat om mensen die slim zijn, innovatief én ondernemend. Die nieuwe zonnecellen ontwikkelen, nieuwe winkelconcepten bedenken, apps maken, of spijkerbroeken ontwerpen. Ik noem ze keien. Want dat zijn het.
De kei zorgt voor welvaart, zegt de theorie. Wie keien aantrekt, trekt welvaart aan. De kei creëert banen, niet alleen banen voor de keien zelf, maar ook banen voor mensen met minder kansen op de arbeidsmarkt. Trickling down, heet dat. Iedereen profiteert. Hoe trekt een stad keien? Ze zijn onafhankelijk, kunnen wonen waar ze willen en kiezen de aantrekkelijke steden. Niet iedere stad heeft het in zich. Naar Detroit en Liverpool kijken de keien niet om. Maar steden als Londen, Parijs, New York, Singapore, en ook Vancouver, Berlijn, Kopenhagen, Seattle zijn fanatiek bezig om keien aan te trekken. Er wordt stevig internationaal geconcurreerd om talent.
Amsterdam is in deze strijd buitengewoon kansrijk. Amsterdam heeft een historische binnenstad van allure, een open klimaat, groen, schone lucht. We spreken onze talen en zijn wereldberoemd. Keien willen hier wel wonen. Het talent komt onze oren uit.
Dan nu opnieuw de vraag of we tevreden mogen zijn. Steden die succesvol in deze strijd zijn, zijn per huishouden welvarender dan hun landsgemiddelde. Logisch als je een echte productiviteitsmachine bent. Maar Amsterdam is een uitzondering. In Amsterdam ligt het huishoudinkomen ónder het gemiddelde en de werkloosheid bóven het gemiddelde. Amsterdam is een stad met 90.000 uitkeringen op 400.000 huishoudens, de AOW niet meegerekend. Zouden die 40.000 Amsterdammers die moeten rondkomen van de bijstand ook vinden dat het goed gaat met hun stad?
Het moet veel beter kunnen - Amsterdam maakt zijn talent lang niet waar. Om te slagen kan een stad maar aan drie hendels trekken. Laten we ze langs lopen om te zien hoe Amsterdam het doet.
Ten eerste kan een stad veelbelovende jongeren aantrekken om ze zelf tot kei op te leiden. Geen onbelangrijke hendel - sommige steden komen hiermee al op voorsprong. Amsterdamse studenten, zo blijkt uit onderzoek, komen vooral af op de stad Amsterdam. Amsterdam helpt de universiteiten. Maar helpen de universiteiten Amsterdam wel genoeg? De hier instromende eerstejaars hebben lagere VWO-eindcijfers dan gemiddeld. De studenten én docenten tonen zich in enquêtes relatief ontevreden over hun instituut. En de mix van studies leidt tot ondergemiddelde arbeidsmarktkansen. Hier mogen we toch niet tevreden mee zijn?
Ten tweede kan een stad keien aantrekken ná hun opleiding. Afgestudeerden uit Delft of app-ontwerpers uit Canada. Waar gaan die wonen? Op woongebied is er goed en slecht nieuws: sociale woningbouw. Het goede nieuws is dat deze woningbouw grote hoeveelheden mensen met lage inkomens een betaalbare woning biedt. Het slechte nieuws is dat die veelbelovende starters en nieuwkomers er niet voor in aanmerking komen. Waar andere steden sociale woningaandelen hebben van nul (Stockholm), 10% (Berlijn) tot 20% (Parijs), behoort in Amsterdam 61% van alle woningen tot het sociale segment. Bijna tweederde van onze stad is verboden toegang voor mensen die groei en dynamiek naar onze stad willen brengen. Tweederde van Amsterdam doet niet mee in de concurrentie om de kei. Het percentage wel beschikbare huurwoningen is 6%, vermoedelijk het laagst ter wereld. Gelukkig hebben we de scheefwoner! Hadden we die niet gehad, dan daalde het Amsterdamse opleidingsniveau onder dat van Drenthe. Maar waren we niet net begonnen de scheefwoner aan te pakken? Stel je voor dat het lukt!
De derde hendel is de kei in de stad vasthouden. We weten dat de voordeur dicht zit. Maar de achterdeur staat open! Dit is de theorie van de stad als roltrap. De stad maakt een sociale stijging mogelijk en levert mensen met de roltrap een sociale etage hoger af. Daar verlaten ze de stad - de taak van de roltrap zit er op. Maar willen we dat? Als we weten dat welvaart ontstaat door een hoge concentratie keien, dan wil je die juist vasthouden. Zij zijn de economische motor. Nu verlaten de succesvollen de stad, terwijl degenen waarvan de sociale stijging niet slaagt, achterblijven. Amsterdam heeft het hoogste percentage inwoners met een langdurig laag inkomen van Nederland.
Waarom doen we dit? Wie heeft hier iets aan? Degene die niet profiteert van de stijging heeft er weinig aan. Zoals mijn vriendje Willem. HAVO niet afgemaakt. Na een loopbaan als glazenophaler in cafés zit hij nu al tien jaar in de bijstand. Meer economische dynamiek had ook hem aan het werk kunnen helpen. Willem wil niet alleen een woning, hij wil ook een baan. Nu zit hij met een lage koopkracht vast in een dure stad.
De middengroepen hebben er ook niets aan. Ze hebben de stad waarin alleen maar heel goedkope en heel dure woningen staan, verlaten. De boekhouder, de leraar en de account manager wonen in Purmerend en Almere. We hebben forensen van ze gemaakt.
De kei heeft ook niks aan dit beleid. Die is op de Amsterdamse huurmarkt niet welkom. Kiest hij voor Vancouver dan wordt het een appartement aan de baai, kiest hij voor Amsterdam dan wordt het Almere. De winnaar lijkt de scheefwoner. Die woont goedkoop in de stad van zijn keuze. Maar is het ook de woning van zijn keuze? Zijn voordeel vervalt bij verhuizing. Hij is als het ware gevangen in de woning. En blijft eindeloos een scheefwoner. De mensen aan de bovenkant van de arbeidsmarkt hebben ook geen baat bij dit systeem. Maar, in alle eerlijkheid, ze hebben er ook niet zo veel last van. Wie genoeg geld heeft, vinde zich een woning. Ik vond er ook één toen ik in 2010 naar Amsterdam kwam. Welke woning? De vroegere woning van de familie Wibaut.
In 2014 is het 100 jaar geleden dat Floor Wibaut, de grote voorvechter van sociale woningbouw aantrad als wethouder van Amsterdam. Hij zag in dat economische voorspoed in Amsterdam gebaat was bij onderwijs ('sociale verheffing') en goede woningen. Prachtige Amsterdamse wijken heeft het opgeleverd, zoals de Spaarndammerbuurt. Honderdduizenden Amsterdammers hebben een eeuw lang kunnen profiteren van goede woningen tegen een lage huur. Maar de vraag is of een heilzaam medicijn van 100 jaar geleden niet over zijn houdbaarheidsdatum heen is. We hebben de sterkst gereguleerde woningmarkt ter wereld. Die is uitgegroeid tot een belemmering voor de economie van de stad. Wibaut was een vernieuwer, maar wij hebben zijn gedachtegoed nooit vernieuwd.
Waarom doen we dit? Amsterdammers houden niet van ongelijkheid en segregatie. Ze houden het liever gezellig. Maar dit beleid helpt allang niet meer tegen ongelijkheid. Wie de middengroepen de stad uitjaagt, bevordert juist de ongelijkheid. Het helpt ook niet tegen segregatie. Iedereen ziet toch de verschillen tussen binnen en buiten de ring! De segregatieindex, die de mate van segregatie aangeeft, neemt in Amsterdam al twintig jaar toe. De meest gesegregeerde wijken zijn juist de wijken met veel sociale woningbouw.
Wat zou het voor Amsterdam betekenen als we écht gaan meedoen in de internationale strijd om de welvaart en de banen? Met hoger onderwijs dat talent aantrekt als een magneet. Met een stad zonder muren waar keien altijd welkom zijn. Door - bijvoorbeeld - het sociale woningpercentage te halveren tot zo'n 30%, gelijk aan het Nederlands gemiddelde en bovendien gelijk aan het aandeel huishoudens met een laag inkomen. Nog altijd hoger dan bijna alle andere steden in de wereld. Als huurders hun eigen corporatiewoning mogen kopen en we meer bouwen in het midden- en hogere segment, waar het knelt, komen we daar in tien jaar op uit. Wat zou dat voor Amsterdam betekenen?
Allereerst zouden we meer balans krijgen in de bevolkingssamenstelling. Het is wel een beetje een rare stad geworden, zo zonder middengroepen. Die zogenaamde 'ongedeelde stad' kom ik alleen in ambtelijke stukken tegen.
Onze economie zou ten volle profiteren van het supertalent van Amsterdam. Mijn eerste berekeningen zeggen ten minste 1% extra economische groei gedurende 10 jaar en 40.000 nieuwe banen, ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Hoe kun je in deze tijd verantwoorden om dit niet te doen? Wat heeft Willem aan sociaal beleid als hij daardoor niet aan het werk komt?
Er ontstaat dan ook meer keuze op de woningmarkt voor velen. Bestaande huurders van een corporatiewoning krijgen de gelegenheid hun eigen woning te kopen - als ze willen. Aantrekkelijk voor hen, winstgevend voor de corporatie, goed voor de stad, het maakt geld vrij voor nieuwbouw en brengt ook de financiële doelen van dit kabinet dichterbij. Buitenstaanders zoals ingenieurs uit Delft en appmakers uit Canada kunnen de stad weer in, zoals mijn vader in 1966. De middengroepen, waarvoor nu te weinig woningen zijn, komen weer aan bod.
Gevolg is ook minder forensenverkeer naar de stad. De mensen met werk wonen steeds verder van het werk. Ieder jaar komen zij in grotere getale van steeds verder weg naar Amsterdam. De groepen met de laagste arbeidsparticipatie wonen in Amsterdam het dichtst bij het werk. Zo hebben we ons eigen vervoersprobleem gecreëerd. Minder regulering op de woningmarkt betekent ook minder druk op de ochtendspits.
Meer welvaart in de stad betekent ook meer inkomsten voor de gemeente. Zonder de tarieven te verhogen, komt er al gauw honderden miljoenen extra binnen voor mooiere straten en parken, ondergronds parkeren, meer veiligheid en minder graffiti. Maar mij trekt vooral het avontuur. Want groei betekent banen, maar ook zelfvertrouwen, ontplooiing, innovatie en initiatief. Groei betekent nieuwe ideeën, nieuwe diensten, nieuwe kunstvormen. Het betekent dynamiek op straat. Voorspoed en optimisme in de stad kun je zien, je kunt het voelen en ruiken. Het maakt een stad tot een avontuur voor iedereen die er verblijft.
Een verantwoordelijke hoofdstad neemt ook in economisch opzicht zijn verantwoordelijkheid. Want de toekomstige groei van Nederland moet uit de steden komen. We zijn te veel bezig met herverdeling van welvaart en te weinig met het creeren van welvaart. Maar op den duur is welvaartsgroei voor iedereen beter dan alleen herverdeling. Voor Nederland, voor Amsterdam én voor mijn vriendje Willem.
Eric Wiebes
(Een versie van deze tekst is gepubliceerd in de Volkskrant van 25 januari 2013)