Op 20 september 2011 deed het Gerechtshof uitspraak in de zaak ‘Honnebier’ tegen de gemeente Amsterdam. Het gaat hier om de vaststelling van de erfpachtcanon voor het tweede tijdvak onder appartementen aan de Reynier Vinkeleskade 66 in Amsterdam Zuid. Het gerechtshof stelt in zijn arrest dat de erfpachtcanon voor het tweede tijdvak van 50 jaar, ingaande op 1 april 1996, met terugwerkende kracht € 3.135 per jaar bedraagt. Daarmee is het vonnis van de Rechtbank van 19 december 2001 vernietigd.
Daniel van der Ree stelde, namens de VVD Amsterdam, de volgende vragen:
1.Heeft de gemeente kennis genomen van het arrest van het Gerechtshof in de zaak ‘Honnebier’? Zo ja, legt de gemeente zich hierbij neer of is de gemeente van zins beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad?
De gemeente stelde niet te kunnen leven met het door deskundigen gehanteerde canonpercentage van 5,5% van de grondwaarde exclusief het bloot eigendom. Daarop stelde de gemeente twee mogelijke berekeningswijzen voor: één op basis van een canonpercentage van 6,875% van de grondwaarde exclusiefhet bloot eigendom en één op basis van 5,5% van de grondwaarde inclusief het bloot eigendom. Uitkomst van beide berekeningen zou een jaarlijkse canon opleveren van respectievelijk € 3.919 en € 7.150.
2. Waarom stelt de gemeente twee berekeningsmogelijkheden voor een canon voor? Is het College met de VVD van mening dat dit duidt op een onduidelijke erfpachtsystematiek bij de gemeente?
In Amsterdam, en vooral in Amsterdam Zuid, zijn tweede tijdvakherzieningen de laatste tien jaar bijzonder hoog uitgevallen. Een vervijftigvoudiging van een canon is geen uitzondering. Uitschieters tot een verhonderdvoudiging zijn ook bekend.
3. Lopen er momenteel meer rechtszaken bij Rechtbank dan wel Gerechtshof die vergelijkbaar zijn met de zaak ‘Honnebier’? Zo ja, wat zijn daarvoor de consequenties van het arrest van het Gerechtshof in de zaak ‘Honnebier’? In hoeverre kan het arrest ‘Honnebier’ tot jurisprudentie in eventuele nieuwe erfpachtzaken leiden?
In de zaak tussen gemeente Amsterdam en SEBA (Stichting Erfpachters Belang Amsterdam) heeft de gemeente in juni 2011 erkend dat vanaf 1923 de canongrondslag de kostprijs van de grond is geweest.
4. De aanvullende rapportage van de deskundigen dateert van 31 januari 2011. De deskundigen hebben daarmee dit nieuwe feit niet meegenomen in de zaak ‘Honnebier’. Heeft het Gerechtshof de erkenning van de gemeente dat vanaf 1923 de kostprijs van de grond de canongrondslag vormt wel meegenomen in zijn overwegingen? Zo nee, wat zouden de consequenties zijn als dit wel was gebeurd?
5. Is het College van mening dat het Gerechtshof ook een inhoudelijk oordeel heeft uitgesproken of de door de deskundigen gebruikte methoden en maatstaven redelijk en evenwichtig zijn? Graag een toelichting.
6. Zouden zaken als de zaak ‘Honnebier’ in het vervolg kunnen worden voorkomen als de gemeente bij tweede tijdvak erfpachtherzieningen vooraf in overleg treedt met de erfpachters, daarbij bijgestaan door enkele deskundigen niet zijnde alleen taxateurs? Zo ja, is de gemeente van zins hieraan tegemoet te komen?
7. Het Gerechtshof veroordeelt de gemeente Amsterdam in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep en de kosten van het deskundigenbericht. Wat zijn de totale kosten die de gemeente heeft gemaakt in deze zaak, zowel de eigen apparaatskosten, de eigen advocaatkosten als de kosten waarvoor het Gerechtshof de gemeente veroordeeld heeft?