In onze serie Amsterdamse VVD-ers deze keer Tweede Kamerlid Ingrid de Caluwé. Op 1 juni 2011 werd ze geïnstalleerd, als opvolger van Atzo Nicolaï. Ze houdt zich bezig met ontwikkelings- samenwerking en lucht- en watertransport.
Foto: Ingrid (rechts) samen met D’66 collega Wassila Hachichi in vluchtelingenkamp Dadaab in Kenia.
Wie is je vader en wie is je moeder?
Mijn vader is geboren en getogen in Zeeuws Vlaanderen, inmiddels is hij 70. Hij was plaatwerker en later afdelingshoofd in de luchtvaart. Mijn moeder heeft een opleiding gedaan tot psychiatrisch verpleegkundige. Ze zijn in 1966 verhuisd naar Luxemburg omdat mijn vader daar een baan kon krijgen en ik ben daar geboren en getogen.
Wat is het verschil tussen Nederland en Luxemburg?
Luxemburg is veel geslotener dan Nederland. Ik heb het ervaren als een land waar alles duidelijk was. Je was of rooms, of socialist en dat wisselde elkaar lekker af in de regering. Dat werkte in alles door. Iedereen kende elkaar en ook iedereen kende zo’n beetje de premier persoonlijk. Ik vond het ook vrij benauwend. Rolluiken voor de ramen, als je bij iemand op visite gaat dan wordt je ongeveer schriftelijk uitgenodigd. Er worden dan meerdere taarten gebakken en de tafel gedekt, het is allemaal heel erg formeel. Een hele gesloten maatschappij en ook lastig integreren voor buitenlanders. Op mijn 19e ben ik naar Nederland verhuisd en ik vond het hier enorm open. Maar ook zeer direct, soms op het botte af.
Waarom ben je een VVD-er?
Ik werkte als HR manager bij KLM en ik merkte dat ik enorm veel tijd kwijt was met een klein percentage van de mensen. En aan de andere kant had je mensen die altijd hard werkten en waar nooit iets mee was maar waar ik nooit tijd voor had. Om ze bijvoorbeeld te begeleiden in een traject naar een hogere functie. Mensen die hun eigen verantwoordelijkheid namen, daar had ik als HR-manager nauwelijks tijd voor, maar mensen die maar riepen ‘jullie moeten het voor mij regelen’ die kregen ook nog eens vaak hun zin. Daar had ik het mee gehad. Ik vind het heel goed dat er een vangnet is voor mensen die ziek zijn, die het echt niet kunnen.
Concrete aanleiding was Pim Fortuyn, ik ergerde me aan die man. Ik dacht hij wijst wel met het vingertje maar hij komt niet met oplossingen. Toen ben ik programma’s gaan doorlezen en is het de VVD geworden.
Hoe is het als nieuw kamerlid?
Er komt veel op je af, iedereen wil je bijpraten. Als volksvertegenwoordiger ben je er om het algemeen belang te dienen. Ik praat met alle partijen, wil alle kanten van het verhaal horen en zo vorm ik mijn eigen beeld. Je hoeft bij mij niet aan te komen met ‘ik heb alvast kamervragen voor je geschreven’. Verder kijk ik ook altijd naar wat mijn voorganger heeft gedaan, ik benader organisaties die naar mijn idee onafhankelijk zijn en soms ga ik voor goede raad ook naar lokale VVD afdelingen. Bijvoorbeeld voor havengerelateerde zaken. Maar ik doe geen directe toezeggingen, als beginnend kamerlid ben ik daar erg voorzichtig mee.
Wat is je ambitie voor je kamerlidmaatschap?
Ik heb ontwikkelingssamenwerking en lucht- en scheepvaart. Ik concentreer me nu even op die eerste. We gaan ons veel meer focussen op het ontwikkelen van de economie. Als die goed loopt kan men voor zijn eigen gezondheidszorg en onderwijs zorgen. Je ziet bij andere partijen nog wel eens de oude reflex dat wij dat voor ze moeten blijven betalen. We moeten van ontwikkelingshulp naar ontwikkelingssamenwerking.
Hoe wil je de aanpassing van ontwikkelingssamenwerking concreet gaan vormgeven?
De VVD onderscheidt drie belangrijke voorwaarden voor effectieve hulp. Ten eerste, de criteria voor officiële ontwikkelingshulp, die gelden binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO, red) moeten worden herzien. Officiële hulp kan bestaan uit giften, leningen en kennisoverdracht. Subsidies zijn kostbaar voor het donorland, terwijl minder kostbare maatregelen, zoals garantiestellingen en leningen voor bedrijven, niet als officiële hulp wordt aangemerkt.
Ten tweede, ontwikkelingssamenwerking moet gebaseerd zijn op concrete afspraken en targets met partnerlanden.
En ten derde, de private sector en het Nederlandse bedrijfsleven moet meer betrokken worden bij de ontwikkelingssamenwerking. Zij spelen een belangrijke rol in de versterking van de economie van een ontwikkelingsland, vanwege hun investeringen, arbeidsplaatsen en expertiseoverdracht. De Nederlandse overheid moet de bijdrage van de private sector stimuleren en faciliteren.
Er wordt wel eens gezegd dat er een negatief zit verband tussen ontwikkelingshulp en economische groei. Hoe meer hulp, hoe slechter de economie en andersom. Wat vind je daarvan?
Dat heeft volgens mij andere oorzaken. We hebben ook veel hulp aan India gegeven en dat is booming. Maar of dat door de ontwikkelingshulp komt waag ik zeer te betwijfelen. Als je zegt, ‘van ontwikkelingshulp wordt men lui’, daar zit wel iets in. Als dat geld toch wel binnenkomt is het makkelijker achterover te leunen. Het kan ook wel eens contraproductief zijn. Als je voedsel uitdeelt kan een lokale boer zijn producten niet meer verkopen en die stopt met voedsel verbouwen. Je moet altijd goed kijken welk effect het heeft op de lokale economie. Voor een deel klopt het, maar om in absolute zin te zeggen: ‘daar waar je hulp geeft gaat het slecht en waar geen hulp is gaat het goed’, dat is veel te kort door de bocht.
Komt het geld wel altijd op de goede plek terecht? Blijft er bijvoorbeeld hulp aan de strijkstok hangen?
We geven nu de hulp op een andere manier dan vroeger. We doen niet meer aan algemene begrotingssteun. Dat zou in een democratische structuur met goede controlemechanismen nog kunnen werken maar veel ontwikkelingslanden hebben die niet. Het risico bestaat dat ze met het geld heel andere dingen doen en mogelijk zelfs wapens kopen, daarom geeft Nederland nauwelijks meer algemene steun aan overheden maar alleen aan concrete doelen. We geven ook geld aan de VN en de EU en we zouden er nog meer op kunnen hameren dat zij dat ook doen.
Wat is je meest leerzame nederlaag?
Dat was in Haarlem. Ik was daar voorzitter van het afdelingsbestuur. Landelijk werd binnen de VVD besloten tot een lijsttrekkerverkiezing en ik wilde datzelfde idee ook voorleggen aan onze ledenvergadering voor de Haarlemse lijsttrekker. Om daar over te gaan discussiëren en dan te stemmen, heel naïef. Dat liep heel hoog op. Er kwamen allemaal mensen op de vergadering die ik normaal nooit zag. Die zich afvroegen hoe ‘dit meisje’ dat in haar hoofd haalde. De sfeer werd heel erg vijandig. Iemand die in een ander bestuur had gezeten ging achter mij staan om uit te leggen waarom dat echt niet ging gebeuren, heel erg intimiderend. Toen heb ik geleerd: altijd eerst polsen, masseren, uitleggen waarom je iets doet.
Wat is je meest leerzame triomf?
Dat was als campagneleider van de gemeenteraadsverkiezingen in Haarlem. Wij hadden een thema waar we ons goed mee konden afzetten: geen nieuw stadskantoor want dat kostte 85 miljoen. Dat thema deelden we met de SP en we snoepen toch geen kiezers van elkaar af dus daar konden we samen mee optrekken. We zijn daarna zelfs met de SP in het college beland. Ik heb toen geleerd om mensen in mijn team veel vrijheid te geven want dan komen de meest originele en creatieve ideeën.
Wie is je favoriete politicus?
Binnenlands vind ik het fantastisch hoe Mark Rutte het heeft gedaan. Hij heeft zijn eigen koers gevaren en hij heeft gelijk gekregen. Een ander is Madeleine Albright. Ze durfde altijd te zeggen wat ze ergens van vond, ze zei rustig Saddam Hoesein de waarheid. Ze droeg enorme broches waarmee ze een boodschap overbracht. Als ze naar Noord-Korea ging bijvoorbeeld droeg ze een broche met steentjes in de vorm van de Amerikaanse vlag. Ze heeft zich opgewerkt van vluchteling naar minister van Buitenlandse Zaken. Zij heeft me altijd geïnspireerd.
Wat is je favoriete plek van Amsterdam?
Het Vlaams Broodhuis. Het is het toppunt van relaxed om daar op zaterdagochtend met een krantje en een Parijs ontbijt te zitten. Maar dat is dan een broodhuis… Een erg mooie plek vind ik het terras van het muziekgebouw aan het IJ. De bedrijvigheid en creativiteit van Amsterdam komen daar mooi samen.
Wat maakt jou een Vrije Amsterdammer?
Sinds kort geen Amsterdammer meer (verhuisd naar Den Haag, red.). Toen ik hier kwam met mijn Luxemburgse achtergrond heb ik erg geleerd open te staan voor andere meningen en manieren waarop mensen hun leven leven. Weinig regels en veel vrijheid. Maar ik hecht er wel aan dat de regels die er zijn goed gehandhaafd worden.
Tekst: Cor Mandemaker en Charlotte Maas